De vrijwaringsvordering: niet altijd wat het lijkt

In aansprakelijkheidsdiscussies en bouwgeschillen doet zich vaak het scenario voor waarin een persoon, die geconfronteerd wordt met een aansprakelijkheidsclaim van een ander, op zijn beurt een derde aanspreekt om hem te beschermen

Auteur: Jan De Meyer

Aansprakelijkheidsdiscussies en bouwgeschillen

In aansprakelijkheidsdiscussies en bouwgeschillen doet zich vaak het scenario voor waarin een persoon, die geconfronteerd wordt met een aansprakelijkheidsclaim van een ander, op zijn beurt een derde aanspreekt om hem te beschermen tegen eventuele veroordelingen die hij tegenover die eerste persoon zou moeten dragen. Een klassiek voorbeeld hiervan is wanneer een bouwheer een hoofdaannemer aansprakelijk stelt, en deze hoofdaannemer op zijn beurt een onderaannemer betrekt. 

De verjaringstermijnen kunnen in dergelijke situaties een complexe kwestie zijn.

Artikel 2262 bis & artikel 2257

Artikel 2262 bis van het oude Burgerlijk Wetboek bevat de basisregels over de verjaring van rechtsvorderingen. In essentie houdt dit artikel in dat contractuele vorderingen na tien jaar verjaren, terwijl niet-contractuele vorderingen verjaren na vijf jaar vanaf het moment waarop de benadeelde partij op de hoogte raakt van de schade en de identiteit van de verantwoordelijke persoon.

Artikel 2257 van het oude Burgerlijk Wetboek voorziet echter in een bijzondere regeling voor zogenaamde vrijwaringsvorderingen. De verjaring van deze vorderingen loopt niet zolang de uitwinning door de schadelijder niet heeft plaatsgevonden.

Vernietigingsprocedure

Deze specifieke regels voor vrijwaringsvorderingen worden doorgaans toegepast in contractuele contexten, zoals bij een koop-verkooptransactie, waarbij de verkoper pas na het voldoen van de vordering van de koper over een zelfstandig verhaalsrecht beschikt tegenover de producent. In principe vallen ook vorderingen tussen koper, bouwpromotor en aannemer onder artikel 2257 van het oude Burgerlijk Wetboek.

Think Legal werd geconfronteerd met een juridische procedure waarin haar cliënt geen contractuele, maar buitencontractuele schade aan een buur had veroorzaakt. Deze buur had zijn schade laten herstellen en verzocht de herstellende aannemer om de factuur rechtstreeks bij de schadeveroorzaker – onze cliënt – te innen. De schadeveroorzaker weigerde echter de factuur rechtstreeks te betalen, zodat de aannemer zich meer dan 5 jaar na het voorval alsnog richtte tegen de buur om betaling van haar factuur te verkrijgen. Dit leidde uiteindelijk tot een gerechtelijke procedure waarin de aannemer de buur dagvaardde om de openstaande facturen te betalen. De buur daagde op zijn beurt de schadeveroorzaker, onze cliënt, in tussenkomst en vrijwaring.

Terwijl wij stelden dat de vordering van de buur tegen de schadeveroorzaker was verjaard omdat de vijfjarige verjaringstermijn van artikel 2262 bis van het oude Burgerlijk Wetboek al was verstreken, betoogde de buur dat artikel 2257 van het oude Burgerlijk Wetboek van toepassing was op haar ‘vrijwaringsvordering’. De Rechtbank van Eerste Aanleg en het Hof van Beroep volgden dit standpunt en beschouwden de vordering als niet-verjaard.

In de daaropvolgende vernietigingsprocedure oordeelde het Hof van Cassatie echter dat artikel 2257 van het oude Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op de context van een vrijwaringsvordering van een schadelijder die met een derde een overeenkomst heeft gesloten voor het herstel van de schade en deze kosten vervolgens verhaalt op de partij die verantwoordelijk is voor de schade. Het Hof stelde duidelijk dat een dergelijke vordering niet kan worden beschouwd als een vrijwaringsvordering in de zin van artikel 2257, derde lid, van het oude Burgerlijk Wetboek.

Deze redenering is logisch. Wanneer een benadeelde partij haar schade laat herstellen, worden de kosten die zij maakt voor dat herstel niet beschouwd als nieuwe schade. De schade blijft ontstaan op het moment dat ze zich voordoet, en de gebruikelijke verjaringstermijn van vijf jaar blijft gelden vanaf het moment van ontdekking van de schade en de identiteit van de verantwoordelijke persoon, zoals bepaald in artikel 2262 bis van het oude Burgerlijk Wetboek.

Het is daarom van groot belang om voorzichtig te zijn met het label ‘vrijwaringsvordering’. Het gebruik van deze term in een juridische procedure betekent niet automatisch dat de speciale regel van artikel 2257 van het oude Burgerlijk Wetboek van toepassing is. 

Als schadeveroorzaker of schadelijder doe je er goed om steeds je eigen vorderingsrechten goed in het oog te houden. Think Legal kan daarbij helpen.

Er is nog meer nieuws

Bekijk hier onze laatste blogs

De vrijwaringsvordering: niet altijd wat het lijkt

In aansprakelijkheidsdiscussies en bouwgeschillen doet zich vaak het scenario voor waarin een persoon, die geconfronteerd wordt met een aansprakelijkheidsclaim van een ander, op zijn beurt een derde aanspreekt om hem te beschermen
Lees meer

Speed pedelec een zwakke weggebruiker in de zin van artikel 29bis WAM?

Al lang leeft de vraag of een bestuurder van een speedelec een zwakke weggebruiker is of niet. De vraag is belangrijk, want als dat zo is, dan kan die bestuurder bij een ongeval steeds aanspraak maken op een vergoeding van de verzekeraar van een betrokken motorrijtuig
Lees meer